Een
paneeldeur
bestaat uit een raamwerk van stijlen en regels, waarin
de panelen normaliter direct gevat zijn.
Deze steken meestal met een versmalde zijkant, de
bossing,
in een groef in het raamwerk.
In de
17e eeuw
wordt voor rijke
deuren
gekozen voor steeds ingewikkelder vormen,
waarbij de feitelijke constructie verhuld wordt. Eén of twee panelen worden dan
met een bossing in gleuven van
inleglijsten gestoken.
Dit zijn dikke latten,
met aan één kant een brede gleuf, die om de stijlen en
regels heen grijpt. In de smalle gleuf aan de andere kant past het paneel.
Dat zit er los in, zodat het niet gaat barsten wanneer het hout werkt.
De dikte van de inleglijst biedt ruimte aan enige profilering. Wil met méér,
dan wordt er ook nog een
opleglijst
op de deur gelegd, met ruimte voor nog rijkere
profielen, die dan duidelijk uit het vlak van de deur steken.
Deze aanpak is nogal bewerkelijk en bovendien te beperkend voor de wulpse vormen,
die de
rococo
in de 18e eeuw aan zijn panelen wil geven. Dikke opleglijsten vervangen dan de inleglijsten,
de panelen steken daaronder met hun bossing direct in de stijlen en regels,
maar dat is niet te zien.
Tekst: Jean Penders (05-2010). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders